Ik praat te veel

Op een middag in Den Haag praat ik te veel. Ik weet het en toch doe ik het. Verzachtende omstandigheid is dat ik een workshop geef over een onderwerp dat me mateloos boeit: solliciteren. Hoe leg je in antwoorden van 30 seconden uit welke ervaring, kennis, persoonlijkheid je hebt aan een stel mensen die zich zit af te vragen ‘geloof ik wat ze zegt, maakt ze het waar?’. Geen peulenschil. Andere verzachtende omstandigheid is dat ik om tafel zit met vier ambtenaren die me gretig vraag na vraag stellen. Ik ga er – ondanks mezelf – op in. Ik praat over hoe de eerste indruk invloed heeft op het verloop van het gesprek, over wat je kunt doen om het gesprek gelijkwaardig te maken, over de enorme invloed van oogcontact met niet alleen de voorzitter, maar met iedereen om tafel. We buitelen van het ene antwoord naar de volgende vraag. Ik wil met ze gaan staan, wat gaan doen, maar ik kan niet bedenken hoe het vraag-antwoord spel te onderbreken. Pas als ik mezelf hoor zeggen dat het belangrijk is om pauzes in te lassen en stil te staan bij wat er gebeurt in het gesprek, denk ik: ho! Middenin een zin sta ik op. En dan ga ik naar de wc.

Daar zit ik me een minuutje te schamen, ik realiseer me dat ik moe ben en dat heb ik eigenlijk nooit tijdens mijn werk. Tijdens het handen wassen zeg ik tegen mijn spiegelbeeld “niet zo hard werken, Marijke”. Ik moet aan Omer denken met wie ik een groot optreden had voorbereid.

Tijdens een belangrijk verhaal voor een hele boel mensen had Omer twee mensen in het publiek hun Blackberry zien raadplegen en een derde zat ingehouden te gapen. Hij realiseerde zich meteen dat hij te snel te veel aan het vertellen was en stopte. Als ervaren spreker wist hij dat hij daarmee onmiddellijk de aandacht zou trekken, maar daar ging het hem niet om. Hij keek de mensen aan. Pas na een stilte van zeker vier seconden schoot hem een vraag te binnen waarvan hij zeker wist dat die speelde in het publiek. Hij zei: “Weet ik dit of wens ik alleen vurig dat dit waar is?” Hij voelde onmiddellijke instemming en ging door, bleef kalm en oplettend praten, als ware hij in een boeiend gesprek met al die driehonderd mensen. “Het was gewoon lekker”, vertelde hij me na afloop. Het voelde als iets wat op z’n plek klikt, als lucht onder zijn vleugels, als een van de beste jam sessies met zijn jazz bandje. De rest van zijn verhaal was moeiteloos gegaan.

“Zo, kom maar even staan,” zeg ik als ik terugkom. We staan in een kring, de mensen kijken me vragend aan en ik heb geen idee wat we gaan doen. Wel weet ik dat het me binnen tien seconden zal invallen. Ik schud mijn armen los, kijk rond en adem uit. Iemand doet mee en even later zijn we aan het werk. Mijn mond is eindelijk gesnoerd.