Dimmen

Justin is nog niet zo lang in Nederland waar hij directeur is geworden van de Europese tak van het Amerikaanse elektronica concern. Hij reist al jaren de wereld rond voor dit bedrijf, maar raakt hier van zijn stuk door de reacties van de Nederlanders op hem. Hij weet – zo vertelt hij me – dat hij indruk kan maken met zijn harde stem, grote lijf en sterke oneliners, dat is wie hij is. In het management team merkt hij dat mensen weinig inbrengen en dat men vaak elk oogcontact met hem mijdt. Het brengt hem uit zijn normale doen.

Ik moet denken aan mijn leraar rekenen uit mijn puberjaren, meneer Dahl. Die had de gewoonte om in alle rust binnen te komen in het meestal chaotische klaslokaal, naar zijn bureau te lopen waar hij zijn aktetas een zwiep gaf en met zo’n knal neer liet komen dat wij allemaal schrokken of we het nou hadden zien aankomen of niet. In de stilte die volgde keek hij ons kalm aan tot we allemaal op onze plekken zaten met onze boeken en schriften voor ons geopend. “Zo, nu kunnen we beginnen” zei hij dan. We waren allemaal een beetje bang voor hem, maar bij mij overheerste toch het ontzag: die zwiep, de knal, zo’n grote gestalte zwijgend voor de klas, het gaf me het gevoel dat we iets belangrijks gingen doen en daar ging ik voor.

Justin luistert met pretoogjes naar dit verhaal en zegt “Je denkt dat ze bang voor me zijn. Watjes zijn het”. En dan even later “kan ik hier wat aan doen?”.

Ik vraag hem om te laten zien hoe hij het management team meestal adresseert. Hij gaat staan en vult de grote ruimte met zijn stem, grote gebaren en pittige, definitieve tekst. Ik ben geïmponeerd. Hier staat een man die weet wat hij wil en dat binnenkort gerealiseerd wil hebben. Maar voor contact zal hij óók moeten dimmen (een prachtig woord, je kunt er zo mooi de metafoor van instelbare schijnwerpers mee vatten).

Justin gaat nu zitten als hij het dimmen uitprobeert, hij praat met zijn stem op ‘conversatiestand’, stelt vragen en formuleert af en toe tentatief met een ‘als we nou es..’. Dat hij zo meer contact heeft vindt hij fijn, maar hij wordt er ook onzeker van en zegt zacht ‘ze fileren me’. Hij begint er pas lol in te krijgen als hij een mengvorm uitprobeert: hij staat zichzelf toe om voluit te gaan bij het praten, stopt dan, zet er zelf in alle rust vraagtekens bij en kijkt me vervolgens stil aan voordat hij door gaat. Hij is verrast dat hij sympathie voelt, ik zie dat hij een beetje verlegen wordt.

Toen ik op het schoolplein weer eens mijn arm had gebroken door wild te spelen, koos ik van alle mensen waar ik naar toe kon gaan onmiddellijk meneer Dahl. Het deed ontzettend zeer en hij zou wel weten wat er nu moest gebeuren. Dat wist ik zeker.